Natuurlijk is het niet prettig als je vol levenslust op de tram stapt en een beleefd jongmens je een zitplaats aanbiedt.
Ik sla die dan wel af, maar de boodschap is duidelijk: ik zie er oud uit, kennelijk. Daar helpen geen tattoos, armbandjes of andere parafernalia aan. Dat heb ik te accepteren. Ik heb overigens ook nooit verkrampt geprobeerd om mijn leeftijd te verdoezelen of er jonger uit te zien dan ik ben. Het helpt als je al grijs bent op je dertigste.
Waar heb ik wel last van? Dat men al anticipeert op mijn gebrek aan levensvreugde en enthousiasme! Laat mij gerust, en laat mij werken, ik doe dat graag! Erger nog, dat men denkt dat ik snak naar de pensioengerechtigde leeftijd, om de riem er af te leggen, de pijp aan wie dan ook te geven.
Ik kan me grif voorstellen dat een straatwerker met kapotgewerkte knieën en een stramme rug snakt naar een leven rechtop, onder het genot van een boek, een biertje, wandelen met de hond en wat dan ook. Ik heb eigenlijk in ’t algemeen begrip voor mensen die zelf vinden dat het welletjes is geweest, omdat ze ’t niet meer kunnen opbrengen, wat de reden ook is.
Als je niet meer gemotiveerd bent voor je job, dan moet je er mee stoppen. Als je jong bent kun je dat meestal doen -mits wat moed en zin voor afwisseling- door van job te veranderen. Eens je een bepaald leeftijd hebt wordt dat soort mogelijkheden wat kleiner. Want niemand staat te springen om een vijftiger aan te werven. Wat op zich jammer is.
Ik kom uit een generatie die het werk belangrijker dan iets anders vond. Daar zijn echtscheidingen uit gekomen, allicht. En workaholics, en veel onbegrip voor wie die inspanningen niet kon opbrengen. Allemaal fout, allicht. Maar nu, in de nadagen van wat men 'carrière' noemt pluk ik daar nog steeds de vruchten van. Ik werk graag, ik voel dat ik sneller dan wie ook integreer en oplossingen kan aandragen en ik blijf graag werken.
Net zoals ik geld nooit belangrijk gevonden heb, kijk ik niet uit naar een leven zonder werk. Ik heb gezien wat het met mijn vader deed. De mens doofde stilaan uit. Ik heb gezworen dat het mij niet zal overkomen. De troosteloosheid die bovendien uit zo’n zin spreekt? ‘Hoe lang moet ge nog?’ Hengelen naar een soort ‘complicité’, sluiks te kennen geven dat je ’t eigenlijk allemaal stikbeu bent, en dan in mij een bondgenoot vermoeden? Ik dacht het niet. Niet met deze jongen.
Ik hou zielsveel van wat ik doe, en ik zie daar ook niet meteen een einde aan komen. Maar dan komen ze met de meest beledigende insinuatie 'Maar zijde nog mee, wanthet verandert nu toch allemaal rap he, met diejen AI en zo?'
Tuurlijk ben ik nog mee! Niet met hun leven maar wel met wat ik studenten moet aanleren, hoe ik ze geïnteresseerd krijg en houd en wat ik hen kan bijbrengen. Omdat ik zowel nieuwsgierig als gedreven ben. ’t Kan allemaal zo simpel zijn. En laat mij nu verder doen, stel de volgende 10 jaar geen domme vragen meer over mijn pensioen, ik heb nog te veel werk…
Wie is Guido?
Guido Everaert is schrijver, spreker en columnist. Daarnaast werkt hij als lector ‘web content' en ‘storytelling' aan de Karel de Grote-Hogeschool. Zijn interesse? De schone en minder schone kantjes van de mens.